Johannes Pieter Paulusse
Johannes Pieter Paulusse, Januari 1925 te Leiden

De Volgende

Wat is Peter's achtergrond? We hadden u hier met een uitgebreide CV kunnen vervelen, maar waarom niet iets over Peter's oorsprong? Een familie van bromsnorren die zich binnen enkele generaties vrijvocht.
In de loop van een eeuw werd de innerlijke politieagent, die het vrije en creatieve hart met dikke kettingen afsloot van de buitenwereld, bevrijd van zijn angstvallige zekerheden, en omgevormd tot de scheppende chaos van beeldend kunstenaar.
Hier vindt u een tekst van zijn grootvader, bij De Vorige komt zijn overgrootvader aan de orde. Zo kunt u de metamorfose van een familie stap voor stap volgen. Van veldwachter via schrijver van korte verhaaltjes tot kunstenaar.

J P Paulusse

J.P.Paulusse

OVER IDEËEN VOOR EEN MODERN GEBRUIK VAN DE METHODE TAAL.

De verhaaltjes van uw methode TAAL, vooral de eerste drie deeltjes gaan over het boerenleven van voor de oorlog. De tuin en de weilanden zijn de achtergrond van de verhaaltjes. Een boerenleven met dieren en jagen. Een alledaagse wereld van geuren en geluiden, die vele Marokkaanse vrouwen en mannen, die naar ons hoog technisch ontwikkeld land komen, met zich mee dragen. Beelden van en taal over dieren en spelletjes in de natuur is ook hun jeugd en hun laatste herinneringen als ze van het platteland komen. Het lijkt mij dan ook een goed idee om deze methode TAAL van systematisch opbouwen van de spelling en stijl gebaseerd op herhaling te gebruiken voor de inburgeringcursussen van de naar Nederland geëmigreerde.
Uw methode TAAL was uiterst geschikt blijkbaar voor boeren, klerken en handelslui in de jaren van de opbouw van Nederland vanaf 1945 tot begin jaren zestig.
Nederland veranderde snel en de vroegere keuterboeren, turfstekers en huttenlui met hun taal, die nauw verwant is met de natuur, werden stadsbewoners. Ook onze boerse dialecten moesten worden aangepast aan de nieuwe techniek in de stad, die een machine is geworden.

Een andere doelgroep zou kunnen zijn degene die 1945 tot 1968 geboren zijn. Het taalgeheugen van deze groep is gevuld met verhaaltjes uit uw methode TAAL. Op school of via hun ouders werden de burgerlijke en christelijke waarden door gegeven en opgeslagen op  1001 knooppunten in de linker en rechter hersenhelft van de generatie van na de oorlog tot aan de revolutie van 1968. Methode Taal is vol jeugdherinneringen voor die generatie. Goed om de eigen stijl en spelling kwaliteiten te testen en te vertrekken wat aangeleerd is.

Beste opa, één verandering heb ik al doorgevoerd. Als opdracht voor de leerlingen staat meestal boven de verhaaltjes met plaatjes vermeldt:  Lezen en navertellen.
Deze opdracht heb ik aan onze tijd aangepast en verandert in:

Lezen en vertellen naar …, die luister, samenvat en vraagt: "Dus jij zegt …?"
Totdat de lezende verteller zegt tegen de samenvattende verteller:
"Zo heb ik mijn verhaal bedoeld."

Naar mijn kennis van communicatie is deze toegevoegde opdracht een hele modernisering van de methode TAAL van U en uw compagnon J. Voorwinden. Deze methode wordt afgekort tot L.S.D. Wat staat voor: Luisteren, Samen vatten, "Dus jij zegt …?"

Ik beloof U dat ik uw rondjes fietsen rond de Hervormde Kerk te Renesse op de zondag morgen zal voortzetten. Ik kan mij het nauwelijks verbeelden U in driedelig pak met als functie hoofd van de christelijke school te Renesse op de fiets rond de kerk als protest tegen God, zijn zoon Jezus en de Heilige Geest. De dorpsnotabelen vreesden U in 1920.

Nu mijn project is afgerond kan ik U vertellen dat mijn overgrootvader, dus uw eigen vader in zijn memoires veel taferelen beschrijft waarin de waanzin van de Christelijke woordenoorlog duidelijk wordt beschreven.

252. Kerkelijke en zedelijke gewoonten waargenomen in mijn dienstijd.

KERSTNUMMER “ONS ZEELAND" DECEMBER 1928


VAN DE PERIKELEN DER LIEFDE

DOOR J. P. PAULUSSE
... De liefde kost aan menigeen zijn gansche spaarbankboekje.
Sp.

1a. Vul de voorzetsels in.

Van de drie, … hun schone omgeving befaamde dorpjes Burgh, Haamstede en Renesse, spant ongetwijfeld het laatste de kroon. En de Schouwennaar, die zichzelf respecteert, laat dan ook … de zomer geen Zondag voorbijgaan … per motor, auto, of ander vehikel een bezoek te brengen … deze kleine, reine parel der Noordzee, beroemd, behalve … haar verrukkelijke ligging o.a. ook om haar fraaie kasteel … park, haar romantische laantjes en haar grandioos dorpsplein met de statige rijen olmen. Hij, die echter meent, dat Renesse alleen kan bogen … deze benijdenswaardige uiterlijke schoonheden, vergist zich zeer. Want buiten en behalve het opgesomde, bezit dit dorp iets, waardoor het een unicum mag genoemd worden, n.l. een ongewoon groot aantal, wat men …Zeeland noemt ouwe jonge jongens, een onderafdeling … de klasse homo sapiens, die meer dan enige andere bloot staat … de spot der plattelanders, die zich … gelukkiger omstandigheden bevinden. Meen nu niet, dat ik me ga scharen … de spotters en dat mijn verhaal een geseling zal zijn dier veel geplaagde. Integendeel, het lust me thans u de diep tragische geschiedenis te leveren … een paar ouwe jonge jongens … de jaren 1890 of daaromtrent, … stichting en waarschuwing … al diegenen … u, die … het noodlottige plan mochten rond lopen om de gelederen van genoemde mensensoort te versterken.

1b. Invullen van werkwoorden in de verleden tijd.

In het jaar dan, waarvan ik …… (spreken), en waarin deze droevige historie zich …… (afspelen), …… (staan) te Renesse naast het toenmalige gemeentehuis een eeuwenoud vervallen gebouw met een laag geveltje, waarboven een enorm groot dak …… (oprijzen), dat van puren ouderdom hol ……. (staan) In het geveltje, dat bultig naar voor …… (puilen), …… (hangen) een onder? En? Bovendeur, de laatste meestal open en daarnaast …… (prijken) aan weerszijden nog een echt antiek raam met kleine ruitjes. Dit wat het uitwendige betreft. In dit bouwvallige huisje (u hebt 't reeds geraden!) …… (wonen) een tweetal bedaagde jonge jongens, de een in de kamer links, de ander rechts van de gang. Beiden …… (zijn) de zestig juist gepasseerd, beiden …… (werken)voor hun onderhoud bij den boer, beiden …… (hebben) een spaarbankboekje met een rond sommetje op de Nutsspaarbank te Zierikzee.
Onthoud dat goed, lezer, van dat spaarbankboekje, want dit zal een voorname en schokkende rol vervullen in het drama, dat zich gaat ontrollen voor uw ogen.

1c. Lezen en vertellen naar …, die luister, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt …?” Totdat de lezende verteller zegt tegen de samenvattende verteller: “Zo heb ik mijn verhaal bedoeld.”

De ware namen der twee ongehuwden zijn me niet bekend, maar de ene, die zeer lang en schraal was, werd “de Kubbel" genoemd, vermoedelijk omdat hij geen tanden meer had, terwijl zijn lotgenoot, een kort, gezet kereltje, dat hevig scheel keek, werd aangeduid met den naam van “de Vlooie".
In het milde jaargetijde kon men beiden 's avonds altijd aantreffen, tegenover elkaar gezeten op de stoep, rokende en “De Nieuwsbode" uitspellende, terwijl ze de winteravonden sleten om beurten den enen avond links, den anderen avond rechts, tegenover elkaar aan tafel gezeten, rokende en de Nieuwsbode lezend. Ook waren ze dol verslingerd op de lectuur van eindeloze vervolgromans, met veel zeggende titels, die als lintwormen door hun geestelijk bestaan kronkelden. Jaren achtereen was hun paisibel leventje rimpelloos voortgegleden, toen plotseling de catastrofe kwam.

Ik houd er niet van de aandacht van de welwillende lezer kunstmatig in spanning te brengen of zijn nieuwsgierigheid te prikkelen met minderwaardige trucs. Daarom vertel ik u kort en goed:
De Vlooie was verliefd geworden!
Ik voel me gedrongen, u een nauwgezet verslag te leveren van de wijze waarop bedoelde ongelukkige in gezegden toestand was geraakt.
't Was in de maand Mei? ja, allerhande gevaarlijke omstandigheden werkten mee? De Vlooie was in de 143e en de Kubbel in de 144e aflevering van hun 27en roman, getiteld “Caesar de Geschandvlekte of de Wraak van den Bandiet", toen de oude buurvrouw, die hun hebben en houden verzorgde, stierf. De plaatsvervangster was een deern van 20 jaar, zwaargebouwd, rossig van haar en naar alle zijden afgerond, met ogen verzengend al wat brandbaar was, een mond als een bloedige kerf en een reputatie vol grote en kleine vlekken.
Als de duivel het heeft gemunt op de deugd en de eerzaamheid van den man, 't zij jong of oud, dan vermomt hij zich in de gedaante van een weelderige jonge meid en – overwint. Dat staat vast!
Helaas, zo ook hier. De eerste, die bezweek, was de Vlooie. Arme, brave Vlooie.
Hij was 's Woensdags thuis gekomen, de kamer van de Kubbel binnengestapt en had aan tafel plaatsgenomen.
De Kubbel, die al enigszins onthutst was geweest over 't ongewoon lange uitblijven van z’n maat, observeerde hem met aandacht. En wat zag hij?!

1d. Dictee

Zijn ogen traden halverwege uit hun kassen, haastig greep hij zijn stenen snerkertje, dat uit z'n mond viel en stamelde: ,,Bin jie wiste schere?”
De schuldbewuste Vlooie keek scheler dan ooit, streek met de hand langs zijn gladde kaken en antwoordde benepen: ,,Jae".
Juist trad Jaone binnen en bracht de Nieuwsbode. Zij vulde het sombere vertrek met jolijt, met licht en met geur van groene zeep. De Vlooie keek niet op, maar de Kubbel staarde van den een naar den ander. Zijn hersenen arbeidden zichtbaar aan een probleem, hij combineerde en toen Jaone weg was, hield hij zich niet langer in en zei duidelijk: “hm".
Den volgende dag kwam de Kubbel ook geschoren thuis.

De liefde voor Jaone bracht een hele omkeer te weeg in het vreedzaam bestaan der ouwe jonge jongens. Behalve dat het twee keer scheren per week regel werd, zag men ze niet meer als gewoonlijk elke avond te saam in een kamer.
Ze kenden elkaar niet best meer uitstaan en naijverig bespiedden ze elkanders doen en laten. Betrapte de Vlooie den Kubbel, terwijI deze met Jaone smoesde, dan was hij uit zijn humeur en zei giftige dingen. Kwam de Kubbel toevallig binnen bij zijn maat, terwijI deze deed, alsof hij zijn arm niet om de forse leest van Jaone had geslagen, dan lachte hij honend. Zodoende werd de atmosfeer ondragelijk, was als geladen met elektriciteit. Maar onbekommerd om wat er dreigde, ging de wulpse deern vrolijk zingend en verleidelijk lachend haar gang, de beide vrienden gelijkelijk bedelend met haar gunsten.
Daar ging plotseling het praatje door het dorp, dat Jaone? laat ik maar zeggen: in gezegende omstandigheden was.
De Kubbel was de eerste, die er mee aan kwam, blij, zijn maat een hak te kunnen zetten.
“Ze vertellen op de scheerwienkel, da Jaone mot bevaole."
“Ze klesse zoovée."
“En ze 'ouen 't op joe."
“Da zou best waer kunne weze," snoefde de Vlooie, “mar jie wor oak 'enoemd ouwste."
“Da zou eer meugelik weze,” troefde de Kubbel, zinspelende op 't feit, dat hij een jaar jonger was dan de Vlooie.
Die zelfde avond had Jaone een kort maar heftig gesprek onder vier ogen met de Vlooie en Donderdags trok hij naar Zierikzee. Met welk doel? De Kubbel snapte er niets van.
Maar de volgende week Woensdag kwam Jaone hij hem in de kamer en vreemd! Donderdags moest ook hij voor zaken naar stad. Nog begreep hij niets van de Vlooie en de Vlooie niets van hem.

Vier weken later trad Jaone in den echt met een potigen jonggezel uit Noordwelle. Toen de bruid, stralend van gezondheid en blijde verwachting, aan den arm van haar mannetjesputter naar 't gemeentehuis schreed, zaten de Vlooie en de Kubbel ieder in hun kamer voor 't raam toe te kijken, met gezichten als oorwurmen.
Jaone knikte vriendelijk lachend, maar noch de Vlooie noch de Kubbel groette terug. Hun was een licht opgegaan en ze dachten aan hun berooide spaarbankboekjes.

2a. Lezen en vertellen naar …, die luister, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt …?” Totdat de lezende verteller zegt tegen de samenvattende verteller: “Zo heb ik mijn verhaal bedoeld.”

 

LIBELLA

door Johannus Pieter Paulusse rond 1935

’t Is bladstil en tussen het geboomte ligt de vijver als een grote blinde spiegel, waarin de blauwe hemel weerkaatst wordt. Een enkel wit wolkje drijft hoog en ver en ’t is, alsof men ’t ritselen van een vallend twijgje horen kan. Dan beweegt er iets tussen de blaadjes van de hagewinde en de groene kop werd zichtbaar van een grote harige rups. Traag kruipt ze voort, zoekend naar een geschikt blad. Ze heeft een druk leven onze Libella: de gehele dag moet ze eten en dat is op den duur wel vermoeiend. Nu rust ze even, heel even uit van haar arbeid en kijkt, blikte rond. Daar komt een groene sabelsprinkhaan aangewipt.
Hij ziet Libella, strijkt zijn knevels op en zegt: “Goede Morgen!”
De sprinkhaan brouwt sterk, want hij is een deftig man.
“Goede morgen,“ antwoordt Libella. Ze is verrukt, dat zo’n deftig man, haar aanspreekt.
Én hij maakt zelfs een praatje met haar.
“Verrukkelijk weer hé?” “Ja, ja, het weer is prachtig,” haast Libella te antwoorden.
“Ik heb ’t vreselijk druk,” vervolgt de sprinkhaan. “vreselijk druk.”
“Zo, zo en waarmee, als ik vragen mag?“
“Dat wil ik u wel vertellen, maar beloof me, dat u er met niemand over zult praten.”
“Natuurlijk niet – neen, neen, ik beloof het u op mijn woord van eer.”
De sprinkhaan kijkt peinzend naar Libella, alsof hij bij zichzelf overlegt, of een rups een woord van eer kon hebben. De uitslag van zijn overwegingen schijnt gunstig te zijn, want hij praat voort: “Ik wil eieren leggen.”
Libella zwijgt, diep onder de indruk van dit geheim. Eindelijk vindt zij woorden en stamelt:
“Hoe is het mogelijk!”
“Ja,” zegt de sprinkhaan, “Maar zweer me, dat dit geheim tussen ons blijft.” 
“Ik zweer het u.”fluistert de Libella eerbiedwaardig.
“Ik moet nu gaan, goede morgen,“ roept de sprinkhaan en met een geweldige sprong verdween hij tussen het gras.
Nog duizelig van alles wat ze beleefd heeft, beweegt rups zich voort en ze loopt zo snel, als ze nog nooit heeft gelopen. Haar hart klopt en bonst en ze prevelt maar steeds: ”Welk een eer! Welk een eer! Aangesproken door een heer, die eieren kan leggen.”
Ze wist heel zeker, dat zij dat nooit zou kunnen.
“He lomperd, kun je niet beter uitkijken?”
Wat is dat?
De arme Libella, wreed verstoord in haar overpeinzing, zit zich geplaatst tegenover een nijdige meikever, waar ze tegen aan is gebotst.
“Zijn dat manieren?“ vervolgt de boze kever, snuivend van woede, “Dat loopt maar, en vergeet, dat er nog anderen zijn, die ook een plaats willen hebben onder de zon.”
“Neem mij niet kwalijk meneer, maar ik dacht, ik denk…..”
“Juist, daar heb ik je: jij dacht, jij denkt. Dom schepsel, dat je bent. Als een rups gaat denken, is ’t mis. Een rups moet niet denken, mag niet denken. Ze moet eten. Eten, versta je? De weg is voor ons, in de eerste plaats voor ons. Bovendien kwam ik van rechts….!”
“Ik meen, dat u van links kwam,” brengt onze rups bedeesd in het midden.
“Sukkel. En al kwam ik van links, wat dan nog? Een Meikever heeft altijd voorrang boven een rups. Begrepen?”
“Ik vraag wel excuus,” stamelt Libella en ze bloost over al haar ringen. Wat is ze toch dom en lomp geweest. Met een diepe zucht besluit zij voortaan beter op te passen. Verder gaat ze en daar komt ze langs mijnheer en mevrouw Lieveheersbeestje. Het echtpaar zit op een takje, stevig gearmd. Wat zien ze er aardig uit in hun zwart en rode kostuumpjes. Keurig in één woord.
“Dag mevrouw, dag meneer,” zei Libella zacht.
“Dag lieve Libella,” zongen meneer en mevrouw in koor.
“O Libella wat zie je er goed uit!” piepte mevrouw, “Maar – e – verbeeld ik me, of word je niet erg corpulent?”.
“Ik weet het niet, mevrouw.”
“Neen maar, ik weet het nu wel zeker! Lieve help, je wordt corpulent, heel heel corpulent. Pas maar op: ik heb al wat rupsen gekend, die door de Koekoek zijn gepakt en opgegeten, omdat ze zo dik waren.”
“Is het heus, mevrouw?”
“Ja heus! Als ik jou was, zou ik als dokter eens consulteren.”
Dit laatste zegt mevrouw heel nuffig, want ze was trots op, dat ze van zo voorname familie was en dus gebruikt ze graag vreemde woorden. Libella kruipt traag verder en denkt diep na. Het was ook zo moeilijk: de Meikever had gezegd, dat ze niets anders moet doen dan eten en nu beweert mevrouw Lieveheersbeestje, dat ze teveel eet. Wat moet ze doen? Ha, daar ziet ze een verbazend dikke pad, die juist een vlieg snapt. Die zal ze om raad vragen, want hij ziet er uit als een man met veel ervaring in het leven.
“Dag meneer Pad,“ begint Libella, “mag ik u eens om raad vragen?”
Meneer Pad zit onbeweeglijk en kijkt met zijn uitpuilende ogen naar Libella.
Eindelijk zegt hij met schorre stem, “Het is toegestaan.”
“Ach meneer Pad, geef mij toch raad. De één zegt, dat ik niets anders moet doen eten en de ander raadt mij aan om een dokter te raadplegen, omdat men vindt dat ik te dik word. Wat vindt u ervan?”
Mijnheer Pad denkt lang na en spreekt eindelijk:
“Moeilijke vraag. In mijn familie komen van oudsher vele geleerden voor, die zich met deze kwestie hebben bezig gehouden: moet men eten om te leven of leven om te eten?”
Hij houdt even stil en vervolgt: “Want daar gaat het om. Welnu Libellla, ik zal u het zeggen. Er is voor de rups maar één ding belangrijk, n.l. dik worden. En hoe wordt men dik? Door te eten, veel te eten!”
De pad zwijgt en veegt zich het zweet van het gelaat. Dan waggelt hij heen, Libella beduusd achterlatend.

2b. Dictee


Opeens klinkt een luid geschater door het kreupelhout. Zo luid, zo doordringend, dat een lange vette worm, die juist een paar centimeter uit de grond te voorschijn is gekropen, zich van schrik terugtrekt in de aarde. De viooltjes kijken ontsteld op en vergeten te geuren, ja, de blanke waterlelies, die zo roerloos op de vijver drijven heen en weer. Wat is er dan? Wie lacht daar zo ruw. Het is de ekster, die in zijn zwart witte pak op een vlier zit en het uitschreeuwt van pret. Libella staat stijf en stil. Het is om haar, dat de ekster lacht, want ze ziet hel goed, hoe hij met één fel oog naar haar keek en dan opnieuw een lachstuip krijgt. Eindelijk komt de ekster tot bedaren en kan hij zich verstaanbaar maken.
“Zo, dikke luiwammes,” begroet hij de arme Libel, “Zo ben je weer aan het eten? Of liever, eet je nog altijd? Je kunt ook niet veel anders, wel?”
Een paar roodborstjes, die ook op een takje toekijken, steken, om de ekster een plezier te doen, hun puntige tongetjes uit tegen Libella, die vuurrood wordt van schaamte.
Maar de ekster gaat onbarmhartig voort: “Ik zou me schamen, Libella, als ik niets anders kan dan eten. Neem een voorbeeld aan mij en de roodborstjes hier!”
De beide vogeltjes gloeien van trots, als de ekster dit zegt. ’t Is een onderscheiding om door de ekster ten voorbeeld te worden gesteld! Libella kruipt meer dood dan levend, verteerd door schaamte. Wat is ze toch een onnut en een verachtelijk wezen.

2c. Werkwoorden in de tegenwoordige tijd invullen

H….. (hebben) haar zenuwen te zeer geleden onder de vernederingen, die ze …… (hebben) ondergaan? H… (hebben) ze wellicht toch te veel gegeten? Wie …… (zullen) het zeggen? Een feit …… (zijn) echter, dat ze geen blaadje meer …… (kunnen) zien en dat ze zich onpasselijk …… (voelen), als ze een gulzig etende rups bezig …… (zien) Gedreven door een wonderlijk instinkt, …… (zoeken) Libella naar een rustig donker plekje, want ook het scherpe zonlicht …… (hinderen) haar.
De half vermolmde stam van een oude knotwilg aan de oever van de vijver …… (bieden) haar een veilig onderkomen. Met een diepe zucht …… (strekken) Libella zich uit op het zachte molm, waar ze …… (wegzinken) in een grondeloze diepe slaap.

Toen ze na weken …… (ontwaken), …… (hebben) ze een vreemde gewaarwording. Ze …… (kunnen) zich ternauwernood bewegen en ’t is, alsof ze opgesloten …… (zitten) in een vreemd pantser. Z…… (zien) kan ze niet en haar mond …… (zijn) toegesloten met en band. Maar Libella …… (willen) leven. Ze …… (voelen) zich sterk en vol moed. Leven …… (willen) ze, de mooie wereld …… (zien), de zon, de bloemen. En met een heftige rukken …… (proberen) zij zich te bevrijden van wat haar …… (insluiten). Steeds feller …… (worden) haar pogingen en opeens …… (scheuren) het taaie vlies, dat haar omkneld. Ze …… (wringen) er zich uit en ……. (zitten) dan uitgeput, stil en …… (zien) om haar heen.
Heerlijk! Ze …… (kunnen) weer vrij ademen en kijken. Langzaam …… (bewegen) ze zich naar de uitgang van de holte, waarin ze zolang geslapen …… (hebben) en …… (kijken) dan over de vijver. Diep, heel diep …… (halen) zij adem. En - wat …… (zijn) dat? Ze …… (hebben) vleugels. Ze …… ( kunnen)vliegen. Libella …… (zijn) een vlinder geworden!
En welk een vlinder!
Ze …… (zien) haar beeld, gespiegeld in de stille vijver en …… (beven) van ontroering. Ze …… (zien) de verrukkelijke kleuren op haar sierlijk uitgestulpte vleugels, haar ranke poten, de tere sprieten en met een kreet van geluk ……. (spreiden) zij haar vleugels en …… (zweven) over het water, als een heilige engel. De bloemen langs de kant van het water fluisteren elkaar toe:
“H…… (hebben) je ’t gezien? Dat …… (zijn) Isabella. Ach, wat …… (zijn) ze mooi!”
En de wilde roos …… (blozen) als een verlegen bruidje, als Libella op haar …… (neerstrijken) en …… (snoepen) van haar honing.

paulusse

J.P. Paulusse

2d. Het vervolg van Libella schriftelijk na vertellen.

2e. Kijken en vertellen aan…, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt …?”
Totdat de lezende verteller zegt tegen de samenvattende verteller: “Zo heb ik mijn verhaal over de tekening bedoeld.”

Het grote nieuws is als een lopend vuurtje verspreid onder allen, die Libella nog als rups heeft gekend en overal, waar ze verschijnt, verwekt ze opschudding. De ekster laat van louter verbazing een sappige worm uit zijn wijd geopende bek vallen.
“Wel herementijd!” mompelde hij, “dat is nu toch – wel, wel, wel –“
Mijnheer Pad kijkt met glazige ogen, die ver uit zijn kop puilen en zucht hees. Hij vindt geen passende woorden voor zoiets verbluffends. Maar dan herinnert hij zich, dat hij Libella heeft aangeraden om veel te eten en hij schrijft het resultaat toe aan zijn deskundig advies. Wat let hem om zich als (alternatieve) arts te vestigen. Hij zal zijn gaven in het vervolg in dienst stellen van zijn medeschepselen. Zo besluit meneer Pad en met voor hem ongewone vlugheid wipt hij naar huis om mevrouw Pad te doen delen in zijn trots.
De Roodborstjes daarentegen kijken erg zuinig, als Libella hen voorbij zweeft en tjilpten iets giftigs over, “Gekleed boven haar stand” en waar het heen moest, wanneer zelfs een ordinair schepsel als een rups zich kan uitdossen als een prinses.
De heer en mevrouw Lieveheersbeestje bespreken het geval lang en breed. Ze worden er tenslotte er over eens, dat ze Libella in haar nieuwe stand gerust een beleefdheidsbezoekje kunnen brengen zonder zich te blameren.
Onbewust van de opschudding, die zij allerwegen heeft veroorzaakt, dartelt Libella van bloem naar bloem en genoot van de zon, de kleuren en de geuren, tot ze ’s avonds dronken van geluk in slaapt in de kelk van een rood gloeiende tulp.
Ha, dat was leven!

Helaas, al het schone is broos en vergankelijk. Na enige weken van volmaakt geluk, ontwaakt Libella op een morgen met een gevoel, dat ze nooit eerder heeft gehad. Ze is moe, doodmoe en volkomen lusteloos.
Traag sleept zij zich voort over de wel riekende blaadjes van een weelderig bloeiende roos en nipt even aan een dauwdrupje. Dan sluit ze haar diamanten ogen, zucht en – is niet meer.
Haar ranke pootjes, machteloos geworden, laten los, haar vrolijk hartje staat stil en ze dwarrelt van de roos omlaag, vlak voor de voeten van de Sabelsprinkhaan, die een morgenwandeling is en nu verschrikt blijft staan.
“Hier is een ongeluk gebeurd!” roept hij ontzet.
“Hier moet onmiddellijk worden ingegrepen. Wacht, ik haal een arts.”
Met snelle sprongen begeeft hij zich naar dokter Pad, die juist bezig is met zijn ontbijt en een slakje verorbert.
Hij verslikt zich bijna, als hij het onstellende nieuws hoort en gaat onmiddellijk met de sprinkhaan mee.
Inmiddels is de gebeurtenis al allerwegen bekend geworden, want van verschillende zijden komen de dieren aan hippen, springen, kruipen en vliegen, als ze de sprinkhaan en de pad met zo ongewone snelheid zien voorthollen. Bij Libella gekomen, veegt dokter Pad het zweet van zijn gelaat en hijgt naar adem. Onder grote belangstelling van de toeschouwers zet hij zijn bril op en vangt het onderzoek aan. Hij buigt zich over Libella, ontrolt haar tong en bekijkt die met aandacht. Bedenkelijk schudt hij zijn wijze kop. Vervolgens voelt hij haar zes polsen en zucht diep. Nog wil hij geen conclusie trekken, want hij is een voorzichtig arts, die niet over het ijs van één nacht gaat. Bovendien begrijpt hij: hier staat zijn reputatie op het spel. Met het behulp van een stukje grashalm beluistert hij aandachtig de hartslag van Libella. Helaas, nu moet hij wel alle hoop varen. Dit zien de toeschouwers al aan zijn mistroostig gelaat en reeds grepen sommigen naar hun zakdoeken.
Dan staat dokter Pad moeizaam op en opent de mond. Hij kucht hees, veegt zijn brillenglazen bedachtzaam schoon en spreekt:
“Vrienden, het spijt mij. De wetenschap is hier machteloos. Exitus laetalis. Ons aller geëerbiedigde vriendin is niet meer…..”
Hier wordt hij onderbroken door een luid gejammer van alle aanwezigen. Maar hij spreekt verder:
“Een acute hartvervetting maakte een einde aan haar schoon en nuttig leven. Ik heb gezegd.”
Even is het stil na deze verpletterende verklaring en dan geeft men zich naar hartelust over aan een aangrijpend geweeklaag en geween. Het is hartverscheurend hoe te zien, hoe men Libella heeft bemind.

2f. Geheel of gedeeltelijk uit het hoofd leren en naspelen in de klas

Dicht bij de vijver woont een oude hagedis, die zich op veler verzoek belast met de regeling van de begrafenis. Voorwaar geen lichte taak! Hij moet er niet alleen voor zorgen, dat de plechtigheid een waardig en indrukwekkend karakter draagt, maar, en dit kost hem de meeste hoofd - brekens, hij moet ook de uitnodigingen verzenden, daarbij niemand, die in aanmerking komt, vergeten en vooral zorg dragen, voor een juiste volgorde in de stoet, zodat geen enkele belangstellende zich gepasseerd of achteruit gezet zou gevoelen. De eer is echter zo groot dat de hagedis niet kan weigeren. En  het moet erkend worden: als eenmaal de stoet is geformeerd en zich in beweging zet, kan de hagedis met een zucht van verlichting constateren, dat alles op rolletjes loopt. Voorop schrijdt een compagnie van vierentwintig kakkerlakken, die in hun stemmig zwart gewaad zo plechtig voortlopen, dat een huivering van ontroering golft door de talrijke toeschouwers, die niet alleen de weg dicht omzomen, maar ook plaats genomen hebben op elk takje en twijgje, dat beschikbaar is.
Daarachter glijdt een fraai blad van een waterlelie, waarop de beeldschone Libella ligt. Het wordt getrokken door een dozijn stoere mestkevers, die rustig schreden op de maat van de muziek. Die wordt op onverbeterlijke wijze gehoor gebracht door een orkest van krekels, onmiddellijk achter de baar. De laatste is aan weerszijden geflankeerd door zes doodgravers, die er in hun onberispelijk zwart gele uniform stijlvol uitzien. Een groot aantal meikevers verricht politiediensten en zorgt voor een voortreffelijk verloop.
Overal, waar de baar passeert, groet men eerbiedig en zucht men diep.
“Libella, Libella,” hoort men fluisteren, “hoe groot is ons verdriet!”
Een onafzienbare stoet van belangstellenden volgt de droeve last, die grafwaarts wordt gedragen, terwijl enige escadrilles  glazenmakers hoog in de lucht gewaagde stunts uitvoeren.
Jammer, doodjammer, dat een betreurenswaardig incident plaats vindt, waardoor de orde even dreigt verstoord te worden. Wat is het geval? Een aantal kikkers is voor deze gelegenheid uit de vijver gestegen en heeft zich langs de weg opgesteld. Sommigen hebben hun kinderen meegebracht en een kikkervader tilt zijn zoontje op zijn kop om de jongen te kunnen laten genieten van het schouwspel. Helaas, juist op dat moment, dat de vuursalamanders passeren, gebeurt het. De kleine kikker gaat op zijn tenen staan op vaders kop en glijdt ervan af en valt pardoes boven op een salamander. Woedend schreeuwt deze:
“Zeg ereis lelijke groenjas, hou die snotneus van een jongen bij je.”
Groenjas wordt paars van woede, als hij zijn jongen  als een snotneus hoort betitelen en wil iets terugschreeuwen. Maar gelukkig schieten onmiddellijk enige potige meikevers,
waaronder de commissaris van politie zelf, toe en brengen de driftkoppen tot bedaren.
“Zwijg kikker!,“ blaft de reusachtige commissaris, “Het is hier een begrafenis.”
Als men de begraafplaats heeft bereikt, schaart allen zich in het rond op aanwijzing van de oude hagedis, die voortreffelijk wordt bijgestaan door de agenten - meikevers. Boven de groeve hangt een tak van een vlierstruik en op deze tak heft de ekster plaats genomen, want hij zal de grafrede uitspreken. Hij heeft hier op aangedrongen, omdat hij volgens zijn bewering de oudste en trouwste vriend van Libella is geweest.
De roodborstjes hebben vreemd opgekeken, als ze dat horen, maar tegen de sterke ekster durven ze niet te protesteren en zo zit dan nu de grafredenaar op zijn tak en snuit zijn neus. Alles wordt stil en men luistert met eerbied. De ekster begint met voor aller ogen een groot vel papier op te vouwen en onder zijn vleugel te steken, alsof hij duidelijk wil laten zien:
“Ja, ik heb mijn rede  wel opgeschreven, maar je zult bemerken, dat ik ze uit mijn hoofd ken.”
Dan spreekt hij.
“Zeer waarde vrienden en vriendinnen, wij zijn hier bijeen gekomen om de laatste eer te bewijzen aan ons aller vriendin Libella. Aan mij is de onderscheiding te beurt gevallen  hier enkele woorden te mogen spreken……”
“Dat is sterk,” interrumpeert de groene sabelsprinkhaan, maar een meikever geeft hem een por in zijn maag en hij zwijgt.
“….. en het vlijt mij te mogen vaststellen, dat ik als beste vriendin van Libella daar ook wel het recht toe heb….”
“Dat gaat toch te ver,” brult dokter Pad hees.
Hij wordt bij zijn kraag gegrepen en verwijderd. Nu kan de ekster rustig doorpraten. Hij weidt uit over de vele deugden, die Libella heeft bezeten en bewijst uitvoerig, dat ze wel bemind moest worden om haar schoonheid, haar bescheidenheid en haar onbaatzuchtigheid.
“Wij zullen haar nooit vergeten.” spreekt hij met een snik.
“Nooit zullen we haar nooit vergeten.“ roepen de kakkerlakken in koor op een wenk van de hagedis.
Dit grijpt sommige dieren zo aan, dat zij schreiend ter aarde vallen. Maar de ekster gaat nog verder en spreekt zo ontroerend over de liefde, die hijzelf voor haar heeft gekoesterd, dat de dikke wolk, die juist overdrijft, zich ook niet langer goed kan houden en in tranen uitbarst.

De plasregens, die hiervan het noodlottige gevolg is, daalt in zo rijke overvloed, dat alle dieren een goed heen komen zoeken.
Ook de ekster.

paulusse

P.Paulusse

3a. Lezen en vertellen aan …, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt, … ……?” Totdat de lezende verteller en de samenvattende verteller zeggen: “Wij blijven botsende karakters met botsende ideologieën, maar toch blijven we polderen.”

1

Sierk Schröder

DE LEEUW EN DE MUIS.  1

Een Leeuw ligt eens rustig te slapen.
Dicht bij hem hipt een muis rond.
Opeens wordt de Leeuw wakker en ziet de muis.
Hij legt zijn poot op het diertje.
Dit schrikt hevig en smeekt:
Ach, meneer de Leeuw, laat me leven.
Misschien kan ik U later nog wel eens helpen.
De Leeuw moet zo vreselijk lachen,
dat de grond er van dreunt.
Hij zei: Wat zou zo’n nietig schepsel kunnen?
Maar omdat je zo erg klein bent,
wil ik je voor deze keer laten lopen.

3b. Geheel en gedeeltelijk uit het hoofd opschrijven . Denk aan de leestekens.

2

Sierk Schröder


DE LEEUW EN DE MUIS.  2

Nu raakt de Leeuw verward in een net.
Hoe hij ook rukt, hij kan niet los komen.
Plots begint de Leeuw geweldig te brullen.
Het muisje hoort het brullende dier
en komt nieuwsgierig toelopen.
Als het ziet, wat er aan de hand was,
Knaagt hij met zijn scherpe tandjes een paar mazen stuk.
Daardoor krijgt de Leeuw een voorpoot vrij
en met een paar forse rukken is hij los.
Je begrijpt, dat hij de kleine knaagdier hartelijk bedankt.

PAULUSSE

P.Paulusse

 

4a. Kijken en vertellen aan…., die luistert, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt ………?”

3

Sierk Schröder

HET KASTEEL.

Petertje is met Vader en Moeder aan zee.
Vader en Peter maken een kasteel
en als het klaar is, gaat Petertje er bovenop staan.
De golven komen steeds dichterbij,
maar is Petertje wel veilig?
O, wee, wat gebeur er nu?
Een grote golf slaat tegen het kasteel en dit zakt in elkaar.
Petertje geeft een gil en vlucht.
Na een kwartiertje is er van het kasteel niets meer te zien.

paulusse

P.Paulusse

4b. Kijken en vertellen aan…, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt over het plaatje van de kapper ………? ”

4

Sierk Schröder

PETER IS BIJ DE KAPPER

Kleine Peter zit bij de kapper.
Die zal zijn haren knippen.
Petertje vindt dat niets prettig.
en wil bijna gaan huilen.
De kapper begint zijn haren te kammen.
En maakt grappen.
om Peter te laten lachen.
Dan begint hij vlug te knippen.
Dikke vlokken vallen op de grond.
Het doet geen pijn, denkt Peter
en hij voelt een s aan zijn kaal bolletje.
Toch prettig, als het klaar is!

4c. Luisteren naar… Goed samenvatten en dus meneer Aap U zegt: ” ………”?

5

Sierk Schröder

DE DOMME KATTEN

Twee katten hebben een stuk kaas gevonden.
Ze gaan er mee naar de aap om het te laten verdelen.
Deze krabt zich achter de oren en zei:
“Goed, ik zal jullie helpen.”
Hij neemt een weegschaal, breekt het stuk kaas in tweeën
en legt op elke schaal een stuk.
Dan knabbelt hij van het zwaarste stuk iets af.
Maar … nu was het ander stuk weer zwaarder!
Ook hier peuzelde hij iets van op.
Zo ging de aap door, tot er van de kaas bijna niets over was.
Te laat begrepen de katten, dat ze beet waren genomen.

Moraal van dit verhaal: Goed luisteren, scherp samenvatten en de juiste vraag stellen, want anders sta je als een domme kat voor aap.

peter

P.Paulusse

5a. Dictee

IJSPRET

Op een morgen had het in ons stadje geducht gesneeuwd en later op de dag had het een weinig gedooid. Hierdoor waren de straten spiegelglad geworden en leverden gevaar op voor al te haastige voetgangers, auto’s en andere voertuigen. Vooral bij glooiingen bij de bruggetjes waren gevaarlijke punten en telkens gleed er iemand uit, of bonsde onzacht op de keien. Bij een hoge brug vermaakten enkele jongens zich met glijden en sleetje rijden. De gladheid was daardoor zo mogelijk nog verergerd. Daar naderde voetje voor voetje een oud vrouwtje, dat blijkbaar over de hoge brug wilde. Met de grootste inspanning trachtte ze op de been te blijven, wat haar ternauwernood gelukte.
Plotseling kregen de jongens haar in het oog en een van hen kwam op de gedachte het vrouwtje te helpen. Hij bood haar aan op zijn slee plaats te nemen, dan zou hij haar veilig over de brug brengen. Dankbaar aanvaardde het moedertje zijn aanbod en juichend trokken de jongens het oude mens voort.

5b. Dictee

DE VUURTOREN

Langzaam zinkt de zon onder de horizon en geleidelijk gaat de schemering over in de avondduister. Het wordt stil in het dorp; de smid laat de voorhamer rusten en de arbeiders staan in groepjes te praten. Vroeg begeeft men zich te ruste om de volgende morgen op tijd bij de hand te zijn. Reeds flonkeren de eerste sterren aan de diepblauwe hemel en begint de vleermuis rond te vliegen. Alles ademt rust en een lichte nevel hangt boven de stille weilanden.
Heel in de verte flitst met regelmatige tussenpozen een lichtschijnsel langs de hemel. Het is ’t licht van een vuurtoren, die zijn seinen uitzendt over de zee. Hij staat daar als een trouwe wachter om de schepelingen de weg te wijzen. Wanneer de storm om de huizen giert, komt wel eens de gedachte bij ons op, dat wij bevoorrecht zijn boven de zeelieden.

5c. Dictee

CHRISTELIJKE VADERLANDSE GESCHIEDENIS.

In de zevende eeuw werd het Evangelie aan onze heidense voorouders verkondigd door de evangelieprediker Willebrord. Een andere evangelieprediker, Bonifacius genaamd, werd in 754 door de Friezen bij Dokkum vermoord. De een en dertigste Oktober 1517 scheidde Luther zich van de Rooms-Katholieke kerk af. Met die datum rekent men, dat de Hervorming is begonnen. De Protestanten in ons land zijn meest volgelingen van Calvijn en heten Calvinisten. In de zestiende eeuw werden de Protestanten wreed vervolgd en velen van hen werden verbrand of op andere wijze ter dood gebracht.
Tijdens het twaalfjarig bestand hadden de twee Leidse professoren verschil van mening over sommige punten van de Bijbel. Weldra ontstonden er onder de Protestanten twee partijen, de Remonstranten en de Contra - Remonstranten. Fel stonden die partijen tegenover elkaar en er dreigde zelfs een burgeroorlog uit te breken. Op de nationale Synode te Dordrecht werd de leer der Remonstranten veroordeeld en toen mochten hun predikanten niet langer prediken.

5d. Dictee

HET DWAZE HERT

Er was eens een prachtig hert met een buitengewoon fraai gewei. Het beest was daar niet weinig trots op en eens, toen het wilde drinken uit een heldere plas, bleef het staan kijken naar zijn eigen spiegelbeeld.
“Geen enkel hert heeft zo’n sierlijk gewei als ik,” dacht het ijdele dier. Maar even later viel zijn blik op z’n ranke poten en het zuchtte: “Wat jammer, dat mijn poten zo mager zijn!”
Daar klonk hondengeblaf en ijlings ging het hert aan de haal. Stellig zou het erin geslaagd zijn om zijn vervolgers te ontkomen, dank zij z’n stevige slanke poten. Doch helaas! het raakte met zijn gewei verward in de struiken en werd door de honden ingehaald. Zodoende werd dit mooie gewei de oorzaak van zijn dood.

De moraal van dit verhaal is, dat ijdelheid een grote ondeugd is.

peter

P.Paulusse

6a. Lezen en vertellen aan …, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus jij zegt, … ……?” Totdat de lezende verteller en de samenvattende verteller zeggen: “Wij blijven botsende karakters met botsende ideologieën.”


 
NEDERLAND MOET HERRIJZEN.

Wat een ellende heeft deze wereldoorlog  (1940-1945) ons gebracht. Duizenden landgenoten hebben hun leven gelaten en er zijn weinig gezinnen, waar men niet het een of ander familielid heeft te betreuren. Ontelbare huizen zijn verwoest, bruggen vernield, landerijen bedorven. In sommige streken zal het tientallen jaren duren, voor alles weer normaal is. Er is veel te doen in ons kleine landje.
Maar we zouden geen echte Nederlanders zijn, als we bij de pakken gingen neerzitten en onze behoeftige landgenoten in de steek laten, dat nooit! Waar hulp nodig is, daar zal zij verleend worden en we trekken met ons allen aan de slag om Nederland weer het aanzien in de wereld te verschaffen, dat het altijd  gehad heeft. Telkens lezen we in de krant en horen we door de radio, dat er schot in zit en dat moet ook. Straks, als jullie de school verlaten, ga je ook je aandeel leveren en Nederland rekent op jullie. De offers in deze oorlog gebracht, mogen niet vergeefs geweest zijn. En jullie kunnen meehelpen door hard te werken, want als wij dat doen, moet Nederland herrijzen.

peter

P.Paulusse

6b. Lezen en vertellen aan …, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus U zegt………?”
Totdat de lezende verteller tegen de samenvattende verteller zegt: “Zo heb ik mijn verhaal bedoeld”.

OP ZOEK NAAR NIEUWE KRACHTBRONNEN (1966).

De voornaamste energiebronnen waren tot ver kort steenkool, olie en aardgas. Daarnaast noemen we dan nog hout en turf. Tot voor kort leek de aanwezige voorraad van de genoemde brandstoffen zo groot, dat men zich geen zorgen maakte voor de naaste toekomst. Evenwel is er na de jongste wereldoorlog zo’n enorme stijging van het energie gebruik opgetreden, dat men is gaan uitzien naar nieuwe krachtreservoirs. Een daarvan is inmiddels door de mensheid reeds, zij het nog op bescheiden schaal, in gebruik is genomen. Ik bedoel de kernenergie, welk als ’t ware opgesloten zat in de atomen en die nu vrijgemaakt en gebruikt kan worden voor de aandrijving van machines en schepen. Een andere vorm van kracht is de zonnestraling. De hoeveelheid energie, welke door de zon door straling naar de aarde zendt is kolossaal. Men heeft uitgerekend, dat de zon in één dag per km2 een hoeveelheid energie naar de aarde zendt, die gelijk staat met die van 370 miljoen liter olie of 500 miljoen kg steenkool. Helaas is men er niet in geslaagd deze onuitputtelijke energiebron dienstbaar te maken aan onze techniek. Wel in beginsel, d.w.z. theoretisch is het mogelijk zonnewarmte om te zetten in elektriciteit. Maar dit procedé is nog te duur voor de praktijk. Inmiddels berichten de kranten ons, dat men in Amerika proeven neemt met een auto, die gedreven wordt door zonne-energie.

6

M. van Meeteren Brouwer

We zullen nu maar rustig afwachten, of men daarin slaagt. Mocht dit werkelijk het geval zijn, dan gaan we een nieuw tijdperk van ongekende mogelijkheden tegemoet.

Illustratie van Menno van Meeteren Brouwer 1882-1974.

Wilt U bouwen en denken over de gebouwde omgeving of plannen ontwikkelen voor de echte of de virtuele werkelijkheid door samen te bouwen zonder grenzen met een gebruiksaanwijzing? Klik hier.

6c. Lezen en vertellen aan …, die luistert, samenvat en vraagt: “Dus U zegt………?”
Totdat de lezende verteller tegen de samenvattende verteller zegt: “Zo heb ik mijn verhaal bedoeld”.

Persoonsvormen en deelwoorden.

Duizenden jaren geleden, toen de mensen in hun levensonderhoud voorzagen door de jacht en van de ene streek naar de andere trokken, terwijl ze zo nodig in grotten vluchten, als er gevaar dreigde, bereidde ze hun voedsel boven een primitief vuur. Niet altijd gingen ze daarbij voorzichtig te werk en menigmaal ontstond brand, waardoor soms uitgestrekte bossen en heidevelden in vlammen opgingen. Maar wat kon dat de jagende mens schelen? Voor zijn gevoel waren de voorraden op aarde onuitputtelijk en was onze planeet oneindig groot. Als hij zijn voedselvoorraad had verbruikt en de dieren, waarop hij jacht opmaakte, waren uitgeroeid of weggevlucht, dan trok hij naar elders om nieuwe buit op te sporen. In de loop van de eeuwen heeft de mens, zonder het te beseffen, vaak hele landen ontbost en hierdoor het evenwicht in de natuur verbroken. De gevolgen hiervan zijn rampzalig, want doordat het regenwater niet meer wordt vastgehouden door de bossen, kunnen de rivieren het water niet meer verzwelgen en treden buiten hun oevers, terwijl ze de vruchtbare teelaarde meevoeren naar de zee.                   
                                 
peter

P.Paulusse


7a. Verhaaltjes voor het slapen gaan.

18. Het blijde werk!
22. Één van beiden.
31. Johannes Pieter werd een dierenvriend.
32. Konijnen en hazen.
33. Schapen.
34. De mezen en mijn bijen.
35. Kikkers.
36. Stekelbaarsje.
37. De vleermuis.
38. Ontsnapt.
39. Na de sneeuw zoekt het hert het liefst zijn eigen eten.
47. 5 December
49. Recht door zee.
50. Arbeid adelt. 
63. De Burgerlijke stand.
64. Het bestuur.
65. Verkiezingen.  
66. De witte haas

Inburgeringcursus 1
Inburgeringcursus 2

paulusse

Een samenwerkingsproject van

Pieter Jan Poulusse (1851-1930)

Johannes Pieter Paulusse (1890-1974)

Dignes Pieter Paulusse (1918-2003)

Hans Willem Paulusse (1947)

en Peter Paulusse (1950)